Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ8762

Datum uitspraak2004-08-26
Datum gepubliceerd2004-09-01
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/2845 WUBO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing WUBO-uitkering op de grond dat niet is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat eiseres is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wet.


Uitspraak

03/2845 WUBO U I T S P R A A K in het geding tussen: [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres, en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Onder dagtekening 28 mei 2003, kenmerk JZ/F/2003/315, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet). Tegen dit besluit heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift is uiteengezet waarom eiseres zich met het bestreden besluit niet kan verenigen. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 15 juli 2004. Aldaar is eiseres niet verschenen, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. I. Wolfert, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. MOTIVERING In januari 2002 heeft eiseres, geboren in 1940 in het voormalige Nederlands-Indië, bij verweerster een aanvraag ingediend om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet en om toekenning van, onder meer, een periodieke uitkering. Bij besluit van 12 februari 2003, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerster deze aanvraag afgewezen op de grond - kort gezegd - dat niet is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat eiseres is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wet. De Raad overweegt als volgt. Ingevolge artikel 2, eerste lid onder a, b, d en f, van de Wet wordt - voorzover hier van belang en kort samengevat - onder burger-oorlogsslachtoffer verstaan: degene die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 of gedurende de daaraan direct aansluitende periode van ongeregeldheden in het voormalige Nederlands-Indië (de zogenoemde Bersiap-periode) lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen - tengevolge van met de krijgsverrichtingen of ongeregeldheden direct verbonden handelingen of omstandigheden; - tengevolge van direct tegen hem gerichte handelingen of maatregelen door de Japanse bezetter of daarmee vergelijkbare omstandigheden tijdens de Bersiap-periode; - tengevolge van confrontatie met extreem geweld tegen derden door de Japanse bezetter of daarmee vergelijkbare omstandigheden tijdens de Bersiap-periode. Als oorlogservaring heeft eiseres met name naar voren gebracht haar internering tijdens de Japanse bezettingsperiode met moeder en de andere gezinsleden in het Tjihapitkamp te Bandoeng. Verweerster heeft zich, na kennisneming van de terzake beschikbare historische en andere gegevens - waaronder gegevens, verkregen in het kader van de aanvragen van de moeder van eiseres en van haar zusters en broer - op het standpunt gesteld dat de door eiseres gestelde internering onvoldoende is aangetoond of aannemelijk gemaakt. De Raad acht dit standpunt van verweerster juist. Daartoe is beslissend dat de moeder van eiseres in een - onder de gedingstukken aanwezig - op 20 augustus 1954 gedagtekend, aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken gezonden aanvraagformulier betreffende de rehabilitatieregeling Indische oorlogsslachtoffers desgevraagd uitdrukkelijk heeft aangegeven dat zij gedurende de Japanse bezetting niet (krijgs)gevangen of geïnterneerd is geweest. Met die opgave spoort dat de moeder van eiseres - naar met name ook blijkt uit de uitspraak van de Raad van 26 februari 2004, nr. 03/1834 WUBO, in het geding tussen de moeder van eiseres en verweerster - in het kader van haar eigen, in februari 2002 ingediende aanvraag op grond van de Wet niet van enige internering heeft gesproken. Uit een en ander volgt dat de door eiseres genoemde omstandigheid niet tot erkenning als burger-oorlogsslachtoffer kan leiden. Dat de (stief-)broer van eiseres, [naam stiefbroer], in 1995 op basis van de ook door hem gestelde internering in het Tjihapitkamp wel werd erkend als burger-oorlogsslachtoffer maakt dit niet anders. Op basis van de nu bekende gegevens - het voormelde aanvraagformulier was toen nog niet beschikbaar - moet aangenomen worden dat verweerster destijds een foutieve beslissing heeft genomen. Voor vernietiging van het bestreden besluit bestaat derhalve geen grond, zodat dit besluit in rechte kan standhouden. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten. Beslist wordt als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van L. Karssenberg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2004. (get.) C.G. Kasdorp. (get.) L. Karssenberg.